dinsdag 17 augustus 2010
donderdag 5 augustus 2010
zondag 1 augustus 2010
vrijdag 30 juli 2010
Pepperminta
‘Altijd doen wat je niet durft, en dan zien wat er gebeurt’, spookt het advies van haar grootmoeder door haar hoofd. Dus gaat de jonge Pepperminta in het zwembad stiekem op de handdoek van een andere badgast liggen, en rolt zich erin op. En nog een, en nog een, tot ze, met een dikke, bonte band van textiel om haar middel, op de duikplank staat en twijfelt of ze zal springen.
En zo blijft het de heldin van het zalig surrealistische Pepperminta ook in het volwassen leven vergaan. Gelukkig staat ze in haar onstilbare honger naar verwondering niet alleen. Haar oma spreekt haar als oogbal in een fonkelend muziekdoosje nog steeds troostend toe; bovendien schaart Pepperminta met haar charisma en een flinke dosis ‘epigenetische totaalenergie’ een dikke nerd achter zich, een norse tractorchauffeuse die liever geen meisje zou willen zijn, en een terminaal zieke bejaarde dame die nog genoeg te doen heeft voor ze sterft.
Hun vriendschap bezegelen ze met een flinke teug van Pepperminta’s menstruatiebloed; zo ontstaat een in Robbedoes-achtige kostuums gestoken legertje ongeregeld, volop bereid om de wereld zijn kleur terug te geven, en de mensen wakker te schudden uit hun gezapige, veel te ernstige levens. Bijvoorbeeld door de keuken van een chique restaurant binnen te dringen, en de gasten gebraden fouten te serveren, of speenvarken met lego.
Wie van het werk van videokunstenares Pipilotti Rist (1962) houdt, zal blij zijn dat ze in haar eerste lange speelfilm volkomen trouw aan zichzelf is gebleven, en na het museum ook de bioscoop in een caleidoscoop verandert.
Pepperminta is een psychedelische versie van Rists idool Pippi Langkous, met een woning die in de persmap treffend wordt omschreven als een Fisher Price-versie van Villa Kakelbont, en met een hippie-slak in plaats van een aapje als huisdier.
De ‘oogappelmassage’ die Pepperminta met haar vervreemdende acties en kleurorgies op de wereld (en de toeschouwer) wil loslaten, maakt haar ook een nichtje van zowel Amélie als Neo uit The Matrix; alleen worden hier geen kogels in super slow motion op de buitenwereld afgevuurd, maar aardbeien.
Bewonderenswaardig is dat de film zo fris, zinnelijk en anarchistisch aanvoelt, terwijl hij uiterst georganiseerd tot stand kwam. Rist filmde in Oostenrijk, Zwitserland en Nederland, telkens met een andere crew achter zich, daarbij volop gebruik makend van de nieuwste videotechnieken én van ouderwetse ambachten als stop-motion-animatie.
Zo ontstaat een volgens zijn eigen regels functionerend universum dat voortdurend van kleur verschiet, waar lichamen soms schermen lijken waarop andere dimensies worden geprojecteerd, vingers glas laten gloeien door er langs te strijken, en je in de zee duikt om in de badkuip weer boven te komen. ‘Ik neuk de hemel!’ is een van Pepperminta’s motto’s, en je ziet precies wat ze bedoelt – vaak in zeer extreem close up.
Soms dreigt de overkill, wanneer Pepperminta en haar team als fundamentalistische vrolijkheidsverspreiders voor de zoveelste keer opboksen tegen de algemeen aanwezige verveling en verkilling. Maar Rists ideeënrijkdom en visuele vernuft slepen je telkens weer mee. Het liefst zou je, bij het verlaten van de bioscoop, meteen zelf met een kwast en een paar potten verf aan het overschilderen slaan.
En zo blijft het de heldin van het zalig surrealistische Pepperminta ook in het volwassen leven vergaan. Gelukkig staat ze in haar onstilbare honger naar verwondering niet alleen. Haar oma spreekt haar als oogbal in een fonkelend muziekdoosje nog steeds troostend toe; bovendien schaart Pepperminta met haar charisma en een flinke dosis ‘epigenetische totaalenergie’ een dikke nerd achter zich, een norse tractorchauffeuse die liever geen meisje zou willen zijn, en een terminaal zieke bejaarde dame die nog genoeg te doen heeft voor ze sterft.
Hun vriendschap bezegelen ze met een flinke teug van Pepperminta’s menstruatiebloed; zo ontstaat een in Robbedoes-achtige kostuums gestoken legertje ongeregeld, volop bereid om de wereld zijn kleur terug te geven, en de mensen wakker te schudden uit hun gezapige, veel te ernstige levens. Bijvoorbeeld door de keuken van een chique restaurant binnen te dringen, en de gasten gebraden fouten te serveren, of speenvarken met lego.
Wie van het werk van videokunstenares Pipilotti Rist (1962) houdt, zal blij zijn dat ze in haar eerste lange speelfilm volkomen trouw aan zichzelf is gebleven, en na het museum ook de bioscoop in een caleidoscoop verandert.
Pepperminta is een psychedelische versie van Rists idool Pippi Langkous, met een woning die in de persmap treffend wordt omschreven als een Fisher Price-versie van Villa Kakelbont, en met een hippie-slak in plaats van een aapje als huisdier.
De ‘oogappelmassage’ die Pepperminta met haar vervreemdende acties en kleurorgies op de wereld (en de toeschouwer) wil loslaten, maakt haar ook een nichtje van zowel Amélie als Neo uit The Matrix; alleen worden hier geen kogels in super slow motion op de buitenwereld afgevuurd, maar aardbeien.
Bewonderenswaardig is dat de film zo fris, zinnelijk en anarchistisch aanvoelt, terwijl hij uiterst georganiseerd tot stand kwam. Rist filmde in Oostenrijk, Zwitserland en Nederland, telkens met een andere crew achter zich, daarbij volop gebruik makend van de nieuwste videotechnieken én van ouderwetse ambachten als stop-motion-animatie.
Zo ontstaat een volgens zijn eigen regels functionerend universum dat voortdurend van kleur verschiet, waar lichamen soms schermen lijken waarop andere dimensies worden geprojecteerd, vingers glas laten gloeien door er langs te strijken, en je in de zee duikt om in de badkuip weer boven te komen. ‘Ik neuk de hemel!’ is een van Pepperminta’s motto’s, en je ziet precies wat ze bedoelt – vaak in zeer extreem close up.
Soms dreigt de overkill, wanneer Pepperminta en haar team als fundamentalistische vrolijkheidsverspreiders voor de zoveelste keer opboksen tegen de algemeen aanwezige verveling en verkilling. Maar Rists ideeënrijkdom en visuele vernuft slepen je telkens weer mee. Het liefst zou je, bij het verlaten van de bioscoop, meteen zelf met een kwast en een paar potten verf aan het overschilderen slaan.
dinsdag 27 juli 2010
Camilla Läckberg - Zeemeermin
Camilla Läckberg "Sjöjungfrun"
Rekord i fånighet. Numera finns deckare för alla intresseriktningar, och för trötta kvinnor och småbarnsföräldrar finns Camilla Läckberg. I hennes böcker är livet lätt, kärleken evig och deckarintrigerna obegripliga. Lotta Olsson grips av en stark lust att slå ner huvudpersonen och att ropa: Nej, inte en gravöppning till!
Deckare har blivit den allra vanligaste stapelvaran i underhållningslitteraturen. Det innebär inte att alla läsare plötsligt har blivit intresserade av mord, utan snarare att deckarformen uttunnats och tänjts till bristningsgränsen. Det finns deckare för historiker, för språkintresserade, för litteraturgalningar, för blodtörstiga, för hårdkokta, för gåtlösare, det finns romantiska deckare, till och med matematiska.
I några av dessa undergenrer hamnar mordgåtan på undantag, och intrigen är slentrianmässigt hopkommen bara för att boken ska nå upp till lägsta godtagbara deckargräns och förtjäna sitt epitet. I stället står något annat i centrum.
Annons:
I Camilla Läckbergs fall är det vardagslivet som småbarnsförälder som är viktigast. Hon har hunnit till sjätte boken i sin serie om paret Erica och Patrik, som blev kära i första boken ("Isprinsessan", 2004), väntade barn i den andra ("Predikanten", 2004), hade ett spädbarn i tredje ("Stenhuggaren", 2005), gifte sig i fjärde ("Olycksfågeln", 2006) och genomled en besvärlig pappaledighet i den femte ("Tyskungen", 2007).
Nu är både Erica och hennes lillasyster Anna gravida igen, de vaggar omkring som frustande flodhästar med ryggvärk, grötiga huvuden och tvångsmässigt ätande godisglass från Ben & Jerry's. Till slut går uppräkningen av graviditetssymtom mig på nerverna till den grad att jag börjar bli rent fortplantningsallergisk.
Böckerna är vardagsromantik med smålustiga inslag och ett ständigt försäkrande om att allt är till det bästa i denna den bästa av världar och att kärleken mellan Erica och hennes Patrik håller i alla väder. Alla problem i vardagen tassar Camilla Läckberg runt med en lagom dimmig romantisering: jodå, huvudpersonerna äter alldeles för mycket: Dumlekolor och inbakad fläskfilé och mackor och kanelbullar. Men här behövs bara ett par veckors intensiv diet, så är allt frid och fröjd igen. Paret orkar inte med sitt sexliv under ett år, men vad sjutton, lusten kommer igen. De är lite svartsjuka, men vet var de har varandra och när Patrik tittar på Erica minns han alltid precis vad han blev så kär i och hur vacker hon är bakom alla extrakilon (som envist stannar på "några" kilo hur mycket de än äter). De irriterar sig på varandra och grälar ibland, men inte spelar det någon roll, för Patrik tänker alltid efter och inser att han dummat sig. Livet är lätt och kärleken evig, även om föremålen för den kan växla för några av de inblandade (till exempel för författaren, vars efterord entusiastiskt tackar maken i de fem första böckerna, och lika entusiastiskt tackar en annan man i den sjätte).
Camilla Läckberg står på sin hjältinnas sida, så intensivt att man baxnar - för naturligtvis skäms Patrik som en hund över sin förflugna kritik, när Erica så rättmätigt beklagar sig över den tråkiga barnledigheten, den hopplöst hjälpsamma svärmodern eller de besökande släktingarna som förväntar sig service. Allt och alla är det fel på, och Erica har så rätt, så rätt. Klart att hon blir upprörd när Patrik kommer hem och tittar i kors efter ett tiotimmarspass och inte vill ge henne nån avlastning. När hon nu har det så tråkigt.
Det ska förstås föreställa feminism och en uppvärdering av de kvinnliga sysslorna, men själv blir jag högst antifeministiskt arg och får lust att klappa till den gnälliga kvinnan som vindögt stirrar sig själv i naveln och vägrar att inse att även män kan ha det lite tungt ibland.
Eller antifeministisk, förresten. Det är inte jag som är det. Camilla Läckberg skriver tröstlitteratur för kvinnor som vill ha stöd för sin uppfattning att alla karlar alltid har fel och alla kvinnor alltid har rätt. Den som tror att sånt leder till något annat än ökade klyftor mellan könen har missuppfattat någonting grovt.
Men om man själv är trött, har småbarn, känner sig underskattad och har förlorat självförtroendet, så är Camilla Läckberg en trofast och tröstande bundsförvant. Hon skriver i underhållningsgenren, och markerar själv i första boken sin hjältinnas andliga släktskap med Bridget Jones i Helen Fieldings "Bridget Jones dagbok".
Nu är Helen Fielding betydligt mer självironisk. Bland annat. Det blir inte den gamla vanliga drömmen-om-kärleken, det blir samtidigt både övertydligt och dubbeltydigt när Bridget Jones velar mellan den trogne träbocken och den slemmige chefen. Hos Camilla Läckberg finns inget tvivel alls. Det finns bara en dimension, medan Fielding låter ana en skugga bakom den platta ytan. Bra litteratur har ännu fler dimensioner än så.
Deckarskildringen i Camilla Läckbergs böcker kommer först i andra hand. Patrik är polis, stöttepelare och informell chef på polisstationen i Tanumshede. Där är en av kollegerna begåvad men orutinerad, en annan är gammal och dum som ett spån, en tredje är gammal och slö men har potential, och chefen är fullständigt inkompetent. I första boken är de flesta äldre helt hopplösa, men i de följande böckerna låter Camilla Läckberg dem få lite mer djup: det kan finnas orsaker till Göstas uppgivna golfspelande, och chefen Mellberg kan faktiskt bättra sig lite. Åtminstone är han rolig.
Samhällsfrågor dyker upp med jämna mellanrum: kvinnomisshandel, homofobi, dokusåpor, klasskillnader, tonårsfylla, nynazism och lite annat smått och gott. Allt rivs av med samma lättvindighet. Överklass och rikedom är beviset för att God Smak Och Pengar Inte Följs Åt, vilket upprepas tre-fyra gånger i de första böckerna (alltså: var nöjd med din lott), kvinnomisshandlare är heltigenom onda, dokusåpadeltagare är dumma i huvudet, nynazister är också dumma i huvudet men har förmodligen haft en taskig barndom. Mammor i den äldre generationen är generellt jättejobbiga och har svikit sina mer moderligt begåvade döttrar (fast de kan ha haft sina skäl).
Brottsintrigerna är däremot inte helt lättfattliga, för att inte säga obegripliga. Den lilla orten Fjällbacka drabbas imponerande ofta av mordfall (man anar ett Midsomer i vardande, ett ställe där mordfrekvensen så småningom överstiger befolkningstalen) och kapitlen om Erica och Patrik varvas i bok efter bok med kapitel som antingen utspelar sig förr-i-tiden, är skrivna ur mördarens synvinkel eller ur offrets.
För att man inte ska tappa bort sig även om man råkat somna några gånger eller distraherats av bråkiga barn är poliserna lätt dementa. I snart sagt varje kapitel sticker de upp sina förvånade huvuden och påminner läsaren: Men hur var det nu? Varför dog han just så? Varför var hon just där? Varför blev det så? Hörni, anar man inte ett samband mellan de fyra männen här?
När poliserna väl kommer på något så syns det tydligt att Camilla Läckberg har tänkt "cliffhanger". Någon svarar i telefon, och blir chockad. Någon tittar på en gravsten, och vips faller pusselbitarna på plats. Någon inser plötsligt vem mördaren är.
Aha! säger en eller flera poliser hemlighetsfullt och ljusnar, medan läsaren får streta vidare genom bullfat och dagishämtningar för att sanningen inte ska uppdagas förrän en lagom dramatisk scen infinner sig.
I tre av de hittills sex böckerna får Patrik Hedström också genomföra en gravöppning, vilket är ett förbluffande dramaturgiskt grepp. Man sitter och tänker "å nej å nej, inte en gravöppning nu igen", men jodå: nog är han på väg mot kyrkogården med spaden.
Mot slutet av varje bok sker något synnerligen överraskande, en tänkt peripeti, som det kallades i de grekiska dramerna, en omkastning som gör att man ser allt med nya ögon.
Eller också dunkar man dystert huvudet mot boken och gråter en skvätt över hur absurd en mordintrig kan få vara. Det gör man i slutet av "Sjöjungfrun", som slår rekord i fånighet.
Det kan låta som om det inte finns någon som helst anledning att läsa Camilla Läckberg. Men hon är oslagbar om man är för trött för att vilja förstå något om sig själv, eller lära sig något nytt, eller uppleva något. När man uppgivet tycker att alla är dumma omkring en och vill få stöd för sin egoism. Sådana dagar har vi alla, och då behövs Camilla Läckbergs böcker.
Bara man är medveten om att de inte hjälper. Snarare lär man sig ett oslagbart sätt att förvärra tillvaron för både sig och andra.
Rekord i fånighet. Numera finns deckare för alla intresseriktningar, och för trötta kvinnor och småbarnsföräldrar finns Camilla Läckberg. I hennes böcker är livet lätt, kärleken evig och deckarintrigerna obegripliga. Lotta Olsson grips av en stark lust att slå ner huvudpersonen och att ropa: Nej, inte en gravöppning till!
Deckare har blivit den allra vanligaste stapelvaran i underhållningslitteraturen. Det innebär inte att alla läsare plötsligt har blivit intresserade av mord, utan snarare att deckarformen uttunnats och tänjts till bristningsgränsen. Det finns deckare för historiker, för språkintresserade, för litteraturgalningar, för blodtörstiga, för hårdkokta, för gåtlösare, det finns romantiska deckare, till och med matematiska.
I några av dessa undergenrer hamnar mordgåtan på undantag, och intrigen är slentrianmässigt hopkommen bara för att boken ska nå upp till lägsta godtagbara deckargräns och förtjäna sitt epitet. I stället står något annat i centrum.
Annons:
I Camilla Läckbergs fall är det vardagslivet som småbarnsförälder som är viktigast. Hon har hunnit till sjätte boken i sin serie om paret Erica och Patrik, som blev kära i första boken ("Isprinsessan", 2004), väntade barn i den andra ("Predikanten", 2004), hade ett spädbarn i tredje ("Stenhuggaren", 2005), gifte sig i fjärde ("Olycksfågeln", 2006) och genomled en besvärlig pappaledighet i den femte ("Tyskungen", 2007).
Nu är både Erica och hennes lillasyster Anna gravida igen, de vaggar omkring som frustande flodhästar med ryggvärk, grötiga huvuden och tvångsmässigt ätande godisglass från Ben & Jerry's. Till slut går uppräkningen av graviditetssymtom mig på nerverna till den grad att jag börjar bli rent fortplantningsallergisk.
Böckerna är vardagsromantik med smålustiga inslag och ett ständigt försäkrande om att allt är till det bästa i denna den bästa av världar och att kärleken mellan Erica och hennes Patrik håller i alla väder. Alla problem i vardagen tassar Camilla Läckberg runt med en lagom dimmig romantisering: jodå, huvudpersonerna äter alldeles för mycket: Dumlekolor och inbakad fläskfilé och mackor och kanelbullar. Men här behövs bara ett par veckors intensiv diet, så är allt frid och fröjd igen. Paret orkar inte med sitt sexliv under ett år, men vad sjutton, lusten kommer igen. De är lite svartsjuka, men vet var de har varandra och när Patrik tittar på Erica minns han alltid precis vad han blev så kär i och hur vacker hon är bakom alla extrakilon (som envist stannar på "några" kilo hur mycket de än äter). De irriterar sig på varandra och grälar ibland, men inte spelar det någon roll, för Patrik tänker alltid efter och inser att han dummat sig. Livet är lätt och kärleken evig, även om föremålen för den kan växla för några av de inblandade (till exempel för författaren, vars efterord entusiastiskt tackar maken i de fem första böckerna, och lika entusiastiskt tackar en annan man i den sjätte).
Camilla Läckberg står på sin hjältinnas sida, så intensivt att man baxnar - för naturligtvis skäms Patrik som en hund över sin förflugna kritik, när Erica så rättmätigt beklagar sig över den tråkiga barnledigheten, den hopplöst hjälpsamma svärmodern eller de besökande släktingarna som förväntar sig service. Allt och alla är det fel på, och Erica har så rätt, så rätt. Klart att hon blir upprörd när Patrik kommer hem och tittar i kors efter ett tiotimmarspass och inte vill ge henne nån avlastning. När hon nu har det så tråkigt.
Det ska förstås föreställa feminism och en uppvärdering av de kvinnliga sysslorna, men själv blir jag högst antifeministiskt arg och får lust att klappa till den gnälliga kvinnan som vindögt stirrar sig själv i naveln och vägrar att inse att även män kan ha det lite tungt ibland.
Eller antifeministisk, förresten. Det är inte jag som är det. Camilla Läckberg skriver tröstlitteratur för kvinnor som vill ha stöd för sin uppfattning att alla karlar alltid har fel och alla kvinnor alltid har rätt. Den som tror att sånt leder till något annat än ökade klyftor mellan könen har missuppfattat någonting grovt.
Men om man själv är trött, har småbarn, känner sig underskattad och har förlorat självförtroendet, så är Camilla Läckberg en trofast och tröstande bundsförvant. Hon skriver i underhållningsgenren, och markerar själv i första boken sin hjältinnas andliga släktskap med Bridget Jones i Helen Fieldings "Bridget Jones dagbok".
Nu är Helen Fielding betydligt mer självironisk. Bland annat. Det blir inte den gamla vanliga drömmen-om-kärleken, det blir samtidigt både övertydligt och dubbeltydigt när Bridget Jones velar mellan den trogne träbocken och den slemmige chefen. Hos Camilla Läckberg finns inget tvivel alls. Det finns bara en dimension, medan Fielding låter ana en skugga bakom den platta ytan. Bra litteratur har ännu fler dimensioner än så.
Deckarskildringen i Camilla Läckbergs böcker kommer först i andra hand. Patrik är polis, stöttepelare och informell chef på polisstationen i Tanumshede. Där är en av kollegerna begåvad men orutinerad, en annan är gammal och dum som ett spån, en tredje är gammal och slö men har potential, och chefen är fullständigt inkompetent. I första boken är de flesta äldre helt hopplösa, men i de följande böckerna låter Camilla Läckberg dem få lite mer djup: det kan finnas orsaker till Göstas uppgivna golfspelande, och chefen Mellberg kan faktiskt bättra sig lite. Åtminstone är han rolig.
Samhällsfrågor dyker upp med jämna mellanrum: kvinnomisshandel, homofobi, dokusåpor, klasskillnader, tonårsfylla, nynazism och lite annat smått och gott. Allt rivs av med samma lättvindighet. Överklass och rikedom är beviset för att God Smak Och Pengar Inte Följs Åt, vilket upprepas tre-fyra gånger i de första böckerna (alltså: var nöjd med din lott), kvinnomisshandlare är heltigenom onda, dokusåpadeltagare är dumma i huvudet, nynazister är också dumma i huvudet men har förmodligen haft en taskig barndom. Mammor i den äldre generationen är generellt jättejobbiga och har svikit sina mer moderligt begåvade döttrar (fast de kan ha haft sina skäl).
Brottsintrigerna är däremot inte helt lättfattliga, för att inte säga obegripliga. Den lilla orten Fjällbacka drabbas imponerande ofta av mordfall (man anar ett Midsomer i vardande, ett ställe där mordfrekvensen så småningom överstiger befolkningstalen) och kapitlen om Erica och Patrik varvas i bok efter bok med kapitel som antingen utspelar sig förr-i-tiden, är skrivna ur mördarens synvinkel eller ur offrets.
För att man inte ska tappa bort sig även om man råkat somna några gånger eller distraherats av bråkiga barn är poliserna lätt dementa. I snart sagt varje kapitel sticker de upp sina förvånade huvuden och påminner läsaren: Men hur var det nu? Varför dog han just så? Varför var hon just där? Varför blev det så? Hörni, anar man inte ett samband mellan de fyra männen här?
När poliserna väl kommer på något så syns det tydligt att Camilla Läckberg har tänkt "cliffhanger". Någon svarar i telefon, och blir chockad. Någon tittar på en gravsten, och vips faller pusselbitarna på plats. Någon inser plötsligt vem mördaren är.
Aha! säger en eller flera poliser hemlighetsfullt och ljusnar, medan läsaren får streta vidare genom bullfat och dagishämtningar för att sanningen inte ska uppdagas förrän en lagom dramatisk scen infinner sig.
I tre av de hittills sex böckerna får Patrik Hedström också genomföra en gravöppning, vilket är ett förbluffande dramaturgiskt grepp. Man sitter och tänker "å nej å nej, inte en gravöppning nu igen", men jodå: nog är han på väg mot kyrkogården med spaden.
Mot slutet av varje bok sker något synnerligen överraskande, en tänkt peripeti, som det kallades i de grekiska dramerna, en omkastning som gör att man ser allt med nya ögon.
Eller också dunkar man dystert huvudet mot boken och gråter en skvätt över hur absurd en mordintrig kan få vara. Det gör man i slutet av "Sjöjungfrun", som slår rekord i fånighet.
Det kan låta som om det inte finns någon som helst anledning att läsa Camilla Läckberg. Men hon är oslagbar om man är för trött för att vilja förstå något om sig själv, eller lära sig något nytt, eller uppleva något. När man uppgivet tycker att alla är dumma omkring en och vill få stöd för sin egoism. Sådana dagar har vi alla, och då behövs Camilla Läckbergs böcker.
Bara man är medveten om att de inte hjälper. Snarare lär man sig ett oslagbart sätt att förvärra tillvaron för både sig och andra.
zondag 25 juli 2010
Abonneren op:
Posts (Atom)